zaterdag 5 januari 2008

Wonen in Brussel: Sabine Hagedoren stand-in weervrouw Peggy De Meyer

“Mijn nieuwjaarswens voor Brussel? Een autovrij centrum. Van De Brouckère tot het Rouppeplein. Met daarbovenop een prachtig standbeeld midden op het De Brouckèreplein. Meer autoloze zondagen, het liefst één per maand, zou ook mooi zijn. Waarschijnlijk een utopie, maar het zijn ingrepen die de leefbaarheid van een stad verhogen, en daarmee ook de aantrekkingskracht voor de buitenwereld.”

Peggy De Meyer (43) werkt al jaren op de onlineredactie van de VRT-nieuwsdienst, maar bij tv-kijkend Vlaanderen is ze vooral bekend als de stand-in voor weervrouw Sabine Hagedoren.

Laken. Ik draai de Stevens-Delannoystraat in en weet niet wat ik zie: de glinsterende bollen van het Atomium, alsof je ze zomaar kunt aanraken. Brussel, steeds weer een nieuwe verrassing om elke hoek. Peggy De Meyer lacht wanneer ik het haar zeg. “Het uitzicht is inderdaad uniek, een bonus. Ik heb me zelfs laten wijsmaken dat de onze de enige straat in Brussel is die hier prat op kan gaan.”

“Het was ook heel boeiend om dagelijks de restauratie van nabij te kunnen volgen, ik heb er zelfs foto’s van genomen. En het resultaat mag er zijn, vanbuiten misschien zelfs nog meer dan binnenin. Knap werk, maar voor mij niet helemaal af: in de bovenste bol hebben ze een kans laten liggen. Het is een ronduit schitterende locatie om de meest exquise gerechten te serveren, maar het restaurant dat er nu zit, is niet om over naar huis te schrijven. Blijkbaar kan het in België op de een of andere manier nooit echt af zijn. Onze volksaard, zeker?”

“Voor mezelf heb ik er dan weer spijt van dat ik geen paneel van het oude Atomium op de kop heb getikt. Ik heb wel met de gedachte gespeeld. Maar mijn man, die nuchterder is in zulke zaken dan ik, heeft mijn enthousiasme getemperd. Zodat er uiteindelijk niets van in huis is gekomen. Als ik me niet vergis, kostte zo’n paneel duizend euro. Achteraf bekeken had ik het er met plezier voor overgehad.”

Poelbos
Terwijl De Meyer een flesje wit ontkurkt en haar verhaal vertelt, spelen haar zoontjes Tom (13) en Max (9) met een vriendje, Emile. “Onze jongens zijn hier graag, ja. Ze hebben ook nooit elders gewoond, het zijn echte Brusselaars. Dat het Frans dominant is, vormt voorlopig nog een handicap: een echt buurtleven hebben ze niet; als er eens een kindje bijkomt, dan is het een Franstalig. Maar ze hebben dan wel weer de atletiekclub langs de Houba-de Strooperlaan waarvan Max lid is en wat verderop de Ritterklub, waar Tom voetbalt. En die taalbarrière zal wel slijten veronderstel ik, al brengt het nu wat ongemakken met zich mee.”

“Voor onderwijs zit het wel snor. We hebben het geluk gehad dat het ideale schooltje voor onze kinderen, Poelbos, hier niet zo ver af ligt: niet elitair, tientallen nationaliteiten, maar toch bijna volledig Nederlandstalig. Er heerst een heel leuke sfeer, het is er als bij een grote familie, de kinderen voelen zich er thuis en genieten echt van hun schooltijd. Positief is ook dat er weinig kinderen uit een volledig Frans gezin zitten, er is bijna altijd wel één ouder die het Nederlands machtig is. Want problemen begin je te krijgen als je heel wat kinderen bij elkaar hebt die puur Franstalig zijn, van wie de ouders geen woord Nederlands kennen. Die ouders kunnen hun kinderen niet helpen, hé. Ik vind het dan ook een beetje spijtig dat de overheid niet eist dat een van beide ouders van een schoolgaand kind Nederlands kent. Dat zou alleen maar in het voordeel van de kinderen spelen. Nu zijn er te veel Franstalige ouders die uit opportunisme voor een Nederlandstalige school kiezen en zeggen: ‘Los het maar op.’ Dat vind ik niet kunnen. Ik heb niets tegen het Frans, of tegen mensen die Frans spreken, maar als je geen goed evenwicht hebt, dan gaat het niveau achteruit. Simpelweg omdat men zich te veel moet focussen op het taalprobleem.”

“Max gaat nog altijd naar Poelbos, Tom zit nu op het atheneum van Koekelberg, waar we ook zeer over te spreken zijn. Die school is sterk op de maatschappij georiënteerd, met een ploeg gemotiveerde leerkrachten. Dat helpt de leerlingen een open kijk te ontwikkelen. In de lagere klassen komen er weliswaar veel Franstaligen bij, maar ze proberen het binnen de perken te houden. We zijn dus met ons gat in de boter gevallen, onze jongens krijgen goed onderwijs, ze hebben weinig of geen problemen op school. Ik vrees dat het plaatje er heel anders uitgezien had als we in een Franstalig bas­tion als Ukkel of Molenbeek gewoond hadden. Of je moest vanaf de eerste kleuterklas zeggen: ‘We sturen ons kind naar een Franstalige school.’”

Woon-werkverkeer
Het zijn dingen waarmee De Meyer in haar jeugd niet geconfronteerd werd, want ze is opgegroeid in het Antwerpse. Het was ook niet zo dat ze Antwerpen per se wilde verlaten, het is gewoon zo gelopen. “Toen de tijd was gekomen om verder te studeren, heb ik gekozen voor de VUB. Omdat het een vrijzinnige unief is, maar ook omdat een vriendin er ging studeren. Gedreven door de drang alles te kunnen begrijpen en te weten viel onze keuze op fysica. Maar het was te hoog gegrepen voor mij, de wiskunde die we kregen, leek wel Chinees. Dus ben ik overgeschakeld op aardrijkskunde, een richting die me aansprak omdat je een heel brede waaier aan verschillende, ongelooflijk boeiende vakken krijgt, die je een open venster op de wereld bieden.”

“Mijn studentenleven speelde zich voor het overgrote deel af op de campus en in de cafés in de buurt. Ik had weliswaar een auto, maar veel buiten de universiteitsbuurt kwam ik niet, toch niet de eerste twee jaar. De keren dat ik het wel deed, reed ik hopeloos verloren. Ik zal wel nooit de Bison Futé van Brussel worden: nog steeds vertrouw ik bijna uitsluitend op de grote assen om me te verplaatsen. Mocht ik ergens in hartje Molenbeek of Schaarbeek gedropt worden, ik zou niet weten hoe ik eraan zou moeten beginnen. Zo heb ik pas onlangs ontdekt dat je op het Daillyplein vlak bij de Europese wijk bent. Een regelrechte schande is het, inderdaad (proest het uit).”

Geen echte Brussel-kenner of Brussel-lover, Peggy De Meyer, maar toch gebleven. “Aan de universiteit heb ik mijn man, Sam, leren kennen. We hebben allebei snel werk gevonden in Brussel en bijgevolg was de keuze snel gemaakt. Mede omdat Sam Antwerpen niet zag zitten. Ongelijk had hij niet: wonen waar je werkt, is en blijft een enorme luxe. Ik ben met de auto in tien minuten op de VRT als ik buiten de spits ga, met de tram in twintig minuten. Als ik ochtenddienst heb – om zes uur beginnen –, dan verkies ik de auto, dan kan ik wat langer blijven liggen. Soms denk ik wel: ik zou graag in Antwerpen wonen, maar tegelijk vrees ik dat ik het er niet meer gewend zou geraken en de stad te bekrompen zou vinden. Een Antwerpenaar ziet alleen zijn eigen stad, hé. En ik hou ook wel van Brussel omdat het zo anoniem is.”

Het gezin heeft eerst een tijd op een appartement gewoond, tot ze in 1993 een bel-etagewoning kochten. “Laken was, toen al, een van de enige gemeenten van het gewest waar het vastgoed nog enigszins betaalbaar was. Nu begin je hier ook al van exorbitante prijzen te horen. En het zal er niet op verbeteren: in de oude cadettenschool, vlak bij het paleis, komt er in de nabije toekomst een Europese school. We hebben dus de juiste keuze gemaakt, temeer omdat de ligging perfect is: voor het werk, voor familiebezoek, want in een wip zijn we in het Antwerpse. Voor vertier ook: de grootste bioscoop van het land, Kinepolis, omzeggens in onze achtertuin; met een kwartiertje zijn we in de AB. Dat is een luxe waarvan je de omvang niet altijd beseft, omdat je het zo gewend bent.”

“We zitten hier dus ideaal, al was ons huis, dat dateert van het begin van de twintigste eeuw, niet echt een cadeau. Een pak werk en kosten hebben we eraan gehad. We zijn nu bijna vijftien jaar verder en nu is het eindelijk wat we ervan wilden maken. Goed dat we niet wisten dat we er zo lang en zo veel in zouden moeten werken. Maar nu het ongeveer is wat we ervan wilden maken, geeft het wel veel voldoening, want ik hou enorm van die oude woningen. Er zit veel karakter in. Ons huis is dit jaar trouwens honderd jaar geworden. Mooie leeftijd, toch?”

Praktisch leven
Is De Meyer verguld met haar huis, dan vindt de stand-in van Sabine Hagedoren wonen in Brussel toch geen uitsluitend positief verhaal. Al zijn er meer plus- dan minpunten. “Voordat ik kinderen kreeg, had Brussel alleen maar voordelen in mijn ogen. Wonen waar je werkt, goede restaurants te kust en te keur, ’s avonds heel veel mogelijkheden. Met de komst van Tom en Max ben ik dat toch enigszins anders gaan bekijken. Je kunt kleine kinderen hier niet de vrijheid geven die je ze op de buiten wel kunt gunnen; op straat spelen is er niet bij. Zeker hier niet, de auto’s scheuren dikwijls met negentig door de buurt. Soms mis ik ook wel mijn roots, het ongestoord dialect kunnen spreken. Mijn moeder woont nu in Zoersel; er naar de winkel gaan en zonder na te denken Nederlands kunnen spreken, blijf ik een zaligheid vinden. Het klinkt misschien stom, maar het geeft me het gevoel thuis te komen. Dat heb ik in Brussel nooit gehad, een thuisgevoel. Maar toch zou ik hier ook nooit meer weg willen, denk ik.”

“In mijn dagelijks gedrag probeer ik de dingen te vermijden waarvan ik weet dat ik me eraan zal ergeren. Zo ga ik bijvoorbeeld naar de Post in Strombeek, waar ze vriendelijk zijn en het vlot vooruit gaat. Hier staan ze tot buiten aan te schuiven en is de bediening onvriendelijk. Er zijn zo nog meer van die kleine ergernissen, maar ik ben een positieve mens. En als ik de ergernissen kan vermijden, zoveel te beter, al blijven ze op de keper beschouwd zo goed als verwaarloosbaar.”

Positief vindt De Meyer dat er van alles beweegt in het gewest, dat de boel wordt opgekuist, dat het opleeft. “Brussel is zich echt wel aan het herpakken, er komen steeds meer nieuwe leuke plekken bij. Nu gaan ze ook werk maken van het Rogierplein, ik ben echt benieuwd. Ik hoop dat Pascal Smet – volgens mij een man met visie die echt vooruit wil en het beste met het Gewest voorheeft – iedereen op de juiste lijn krijgt.”

“Dit gezegd zijnde, is visie toch iets wat ik te vaak mis in Brussel. Van een globale aanpak is geen sprake. Op het vlak van wonen, verkeer, onderwijs loopt het nog al te vaak spaak. Maar wat wil je, met die negentien gemeenten die krampachtig aan hun machtspositie vasthouden. Absurd is het: een stadsgewest van één miljoen inwoners zou moeten worden bestuurd door één centraal orgaan, één deftige, daadkrachtige burgemeester. Het kan toch niet dat er nog zoveel folkloristische figuren hun zeg blijven hebben? Dat is toch niet meer van deze tijd? Ze zouden dus heel veel problemen kunnen oplossen door een gedegen centraal beleid. Dan zou je ook veel meer mensen naar de stad lokken. Het zou bovendien de stadsvlucht van jonge mensen met kinderen, waar je nog steeds niet naast kunt kijken, ongetwijfeld indijken.”

“Maar tegenover die gebreken staan dan weer zoveel kwaliteiten. Een stad die je steeds weer kan verrassen, pareltjes van schoonheid verborgen tussen het lelijke. Pareltjes die ik al een tijd aan het verwaarlozen ben: het is ondertussen al veel te lang geleden dat ik nog eens naar de Open Monumentendag ben geweest. Ik vind het enorm boeiend, je zo te verplaatsen in de tijd en panden te bezoeken waar je anders nooit komt. Maar het is er sinds een jaar of vier helaas niet meer van gekomen.”

“Wat ik ook schitterend vind, is de onvoorstelbare rijkdom aan restaurants. Authentieke brasseries ook, zoals Le Taverne du Passage in de Koninginnegalerij: interieurs waar de tijd heeft stilgestaan, tot de obers toe. Heel graag kom ik ook in de Belga Queen. De kwaliteit van de keuken is er weliswaar wisselvallig, maar het interieur – ronduit schitterend. Ik heb er steeds een beetje de indruk eventjes in Londen of New York te zijn. Als ik er zo over nadenk, dan valt Brussel al met al heel goed mee. Maar hoe boeiend de stad ook moge zijn, tijdens het weekeinde voel ik dikwijls de onweerstaanbare drang ze te ontvluchten. Op familiebezoek of naar zee – buiten het seizoen dan toch –, gaan fietsen in de prachtige natuur van Zeeland. We gaan ook elk jaar skiën, en ik geniet daar enorm van: een of twee weken in de natuur, in de buitenlucht.”

Geen opmerkingen:

Een reactie posten